Hellingproef 1

WAT HOE WAAROM
Stoppen op een helling is gelijk aan stoppen op de vlakke weg met dien verstande dat:
1. Koppelingspedaal ingetrapt houden (tenzij voor langere tijd wordt gestopt). Linkervoet. Stoppen helling op: Eerder intrappen i.v.m. snel snelheid verlies. Stoppen helling af: Later intrappen vanwege hogere snelheid dan helling op.
2. De voetrem blijft ingetrapt. Rechtervoet, geheel. Dit voorkomt dat de auto achteruit rolt, voordat de handrem is aangetrokken.
3. Handrem erop (afhankelijk van hoe steil de helling is, kan ook zo direct weer weggereden worden zonder handrem). Met rechterhand:
– knopje induwen.
– handrem omhoog.
– knopje loslaten.
Je zorgt ervoor dat de auto op zijn plaats blijft als de voetrem losgelaten wordt.
4. Voetrem los. Geleidelijk en controleer of de auto blijft staan. De handrem heeft de taak van de voetrem overgenomen. Let wel: de handrem remt 2 wielen, de voetrem 4. Geef de auto even de tijd om die kracht te verdelen, daarom geleidelijk de rem los.
– Parkeren de helling op. Voorwielen naar links insturen (van trottoir af). Voorkomt dat de auto naar achteren rolt.
– Parkeren de helling af. Voorwielen naar rechts insturen (naar trottoir toe). Voorkomt dat de auto naar voren rolt.

Terug naar boven.

Hellingproef 2

WAT HOE WAAROM
Stoppen op een helling (afwaarts) is gelijk aan stoppen op de vlakke weg met dien verstande dat:
1. Steviger remmen. Rechtervoet. Omdat de auto schuin naar beneden rolt speelt niet alleen de aandrijfkracht een rol, maar ook moet je rekening houden met de schuinte van de helling.
2. Koppeling intrappen. Linker voet, kan iets later dan op de vlakke weg. Om zoveel mogelijk gebruik te maken van het remmend vermogen van de motor.
3. Handrem erop. Zoals reeds besproken. De handrem heeft de taak van de voetrem overgenomen. Let wel: de handrem remt 2 wielen, de voetrem remt 4 wielen. Geef de auto even de tijd om die kracht te verdelen, daarom geleidelijk de rem los.
4. Voetrem los. Geleidelijk controleer of de auto stil blijft staan.

Terug naar boven.

Hellingproef 3

WAT HOE WAAROM
1. Stoppen aan de rechterzijde van de rijbaan. Zoals reeds besproken (H.A. stoppen).
2. Kijken. Naar voren, binnenspiegel, linker buitenspiegel en over de linkerschouder. Kijk of je het overige verkeer voor moet laten gaan (art. 54 RW).
3. Koppelingspedaal intrappen. Vlot en geheel met de bal van de rechtervoet.
4. Hand naar de versnellingspook. Rechterhand, vlot. Als voorbereiding op het inschakelen.
5. 1e versnelling inschakelen.
6. Hand naar de handrem. Rechterhand, vlot, duim op het knopje. Als voorbereiding op het bedienen van de handrem.
7. Koppelingspedaal naar het aangrijpingspunt. Geleidelijk. Op deze wijze wordt voorkomen dat de motor afslaat en dat de auto straks achteruit rolt.
8. Kijken vóór het wegrijden. Naar voren, binnenspiegel, linker buitenspiegel en over de linkerschouder. Kijk of je het overige verkeer voor moet laten gaan (art. 54 RW).
9. Geef richting aan. Naar links. Kenbaar maken dat je gaat wegrijden.
10. Handrem eraf. Handen iets omhoog, knopje indrukken, handrem geheel omlaag.
11. Rechterhand terug naar het stuur. Vlot. Je neemt weer de ideale stuurhouding aan.
12. Iets gas geven. Geleidelijk met de rechtervoet. Op deze wijze verhoog je het toerental van de motor waardoor deze niet afslaat bij het wegrijden.
13. Koppelingspedaal geheel op laten komen. Geleidelijk. Het rijden met een slippende koppeling dient slechts kort te duren in verband met slijtage van de koppeling.
14. Kijken. Binnenspiegel en beide buitenspiegels. Nacontrole, kan ik veilig mijn snelheid aanpassen.
15. Snelheid aanpassen. Aan de verkeerssituatie.
16. Richtingaanwijzer uit.

Terug naar boven.

Hellingproef 4

WAT HOE WAAROM
1. Stoppen aan de rechterzijde van de rijbaan. Zoals reeds besproken (H.A. stoppen).
2. Kijken. Naar voren, binnenspiegel, linker buitenspiegel en over de linkerschouder. Kijk of je het overige verkeer voor moet laten gaan (art. 54 RW).
3. Koppelingspedaal intrappen. Vlot en geheel met de bal van de linkervoet.
4. Hand naar de versnellingspook. Rechterhand, vlot. Als voorbereiding op het inschakelen.
5. Achteruit versnelling inschakelen. I Aanvankelijk van het merk en type auto.
6. Hand naar de handrem. Rechterhand, vlot, duim op het knopje. Als voorbereiding op het bedienen van de handrem.
7. Koppelingspedaal naar het aangrijpingspunt. Geleidelijk. Op deze wijze wordt voorkomen dat de motor afslaat en dat de auto straks vooruit rolt.
8. Kijken vóór het wegrijden. Naar voren, binnenspiegel, linker buitenspiegel en over de linkerschouder. Kijk of je het overige verkeer voor moet laten gaan (art. 54 RW).
9. Geef richting aan. Naar links. Kenbaar maken dat je gaat wegrijden.
10. Handrem eraf. Handrem iets omhoog, knopje indrukken, handrem geheel omlaag.
11. Rechterhand terug naar het stuur. Vlot. Je neemt weer de ideale stuurhouding aan.
12. Koppelingspedaal geheel op laten komen. Geleidelijk. Het rijden met een slippende koppeling dient slechts kort te duren in verband met slijtage van de koppeling.
13. Kijken. Binnenspiegel en beide buitenspiegels. Nacontrole, kan ik veilig mijn snelheid aanpassen.
14. Langzaam achteruit rijden. Gekoppeld zonder gas te geven.
15. Richtingaanwijzer uit.

Terug naar boven.

Hellingproef 5

WAT HOE WAAROM
1. Stoppen. Zoals reeds besproken (H.A. stoppen op een helling (afwaarts).
2. Wegrijden. Zoals reeds besproken (H.A. wegrijden vlakke weg). NOOT: Doordat je op een helling staat wil de auto vanzelf al gaan rijden; dit vergemakkelijkt het wegrijden.
Een tweede mogelijkheid van wegrijden: De handelingen blijven hetzelfde, alleen de volgorde van handelen is net anders.
Handrem eraf. Zoals reeds besproken.
Koppeling naar aangrijppunt. Zoals reeds besproken.
Iets gas. Zoals reeds besproken.
Koppeling geheel op. Zoals reeds besproken.
Kijken. Zoals reeds besproken.
Versnellen. Zoals reeds besproken.